“Politieorganisatie moet niet voor een avontuur geplaatst worden”

opening politie

PARAMARIBO – “De politieorganisatie moet niet voor een avontuur geplaatst worden”, zegt Sergio Gentle, penningmeester van de Surinaamse Politiebond, aan de krant. Hij waarschuwt voor precedentenwerking indien politiemannen zonder opleiding zullen worden bevorderd in een naast hogere rang. Een groep politiemannen heeft vorige week geprotesteerd bij het gebouw van het Ministerie van Justitie en Politie om bevorderd te worden.

Gentle benadrukt dat hij en de bestuursleden Raoul Hellings en Revelino Eijck geen moeite hebben met de bevordering van de leden, maar ze vinden dat gewaakt moet worden dat er een precedentenwerking zal ontstaan. Bovendien vinden Gentle, Hellings en Eijck het vreemd dat de minister in de afgelopen periode delen van zijn beveiliging en een andere groep politiemedewerkers, die destijds deel uitmaakten van de Politie Ondersteuningsgroep (POG) heeft bevorderd zonder dat de politiebond enige bemoeienis heeft gehad met deze bevorderingen. De groep agenten van politie, aangevoerd door Atompai, Kensmil en Dharminsingh, respectievelijk secretaris van de bond en hoofdbestuursleden van de Surinaamse Politiebond, wil dat de groep bevorderd wordt tot brigadier. De aankomende brigadiers hebben een groot deel van hun opleiding intussen wel afgerond, maar zij kunnen vanwege de COVID-19-pandemie hun opleiding niet afronden. Ook eisen ze dat een groep onderinspecteurs van politie, zonder dat ze een opleiding hoeven te volgen, worden bevorderd tot inspecteur van politie 3e klasse. De groepsleden zijn ervan overtuigd dat hun eis niet onredelijk is, omdat ze gedurende hun loopbaan niet op tijd opleidingen hebben genoten, waardoor ze een flinke achterstand hebben in hun carrière. Zij zijn zelfs bereid om na de bevordering afstand te doen van de bevoegdheid van hulpofficier. Ondertussen hebben ook de kandidaten van de inspecteursopleiding bachelor politiekunde, het verzoek gedaan om vooruitlopend op het afronden van hun opleiding gelijk behandeld te worden als de onderinspecteurs van politie en bevorderd te worden tot inspecteur van politie 3e klasse. Terwijl deze drie groepen bezig zijn geweest, is een vierde groep erbij gekomen, die stelt dat zij de wettelijk vastgestelde termijn in de rang van agent van politie reeds heeft doorlopen en eist ook een bevordering in de rang van brigadier van politie. Dit is wat er eerder werd bedoeld met een precedentwerking. 

Gentle is het er wel mee eens dat de groep aanstaande brigadiers gelijk volgens het principe dat door het Ministerie van Onderwijs Wetenschap en Cultuur wordt beoordeeld, zodat er een slagingsnorm wordt bepaald. HRM en de korpschef hebben toen voorgesteld om de groep een ingangsdatum toe te kennen, als zou er geen corona zijn geweest. Verder is Gentle er voorstander van dat politieambtenaren, die de pensioengerechtigde leeftijd dicht zijn genaderd, titulair bevorderd worden met het doel om ze een betere pensioengrondslag toe te kennen. Dit systeem is overigens niet nieuw en wordt al jaren binnen de ambtenarij gehanteerd. Voor de onderinspecteurs is hij van mening dat er gekeken moet worden naar het curriculum van de opleiding en deze aan te passen of te verkorten, omdat ook rekening moet worden gehouden met de leeftijd van de medewerkers en het aantal dienstjaren dat zij achter de rug hebben. Belangrijk is wel dat de medewerkers een opleiding moeten genieten om die competenties bijgebracht te worden, die ten eerste nodig zijn om op leidinggevend niveau te functioneren en tenslotte nodig zijn om de dienstverlening naar de samenleving toe te blijven garanderen en verbeteren. Hij merkt op dat eerder een gesprek over dit onderwerp is geweest waarbij de president de politiebond, de minister en de korpschef had uitgenodigd. Toen partijen niet overeenkwamen werden zij door het staatshoofd verwezen om weer om de tafel te zitten om voorstellen uit te werken. Gentle zegt dat hij al voorstellen heeft klaarliggen, maar er kwam nadien nooit meer een uitnodiging van de minister. In informele sfeer heeft hij begrepen dat de minister na de rede van de bondsvoorzitter Hellings in december 2019 over de kwestie van het hulpofficierschap van Gentle en Hellings, zou hebben gezegd dat hij niet door een deur gaat met Gentle, Hellings en Prade. Met laatstgenoemde zou de minister het aan de stok hebben gekregen, omdat die had geweigerd om op aandringen van de minister naar aanleiding van de speech van Hellings, Gentle en Hellings te ontlasten uit hun functie. Hij onderstreept dat een deel van het bestuur van de politiebond informeel is ontvangen door de minister zonder dat hij, Hellings en Eijck daarvan op de hoogte waren…[+]