In de aanloop naar de verkiezingen introduceerde de Surinaamse regering de Royalty’s Voor Ie-dereen (RVI)-regeling als een belofte van welvaart: ...
een directe uitkering van toekomstige olieopbrengsten aan burgers. Wat werd gepresenteerd als een revolutionair en sociaal vooruitstrevend plan, blijkt echter een verkiezingsstunt zonder solide fundament. Achter de belofte van economische inclusie schuilen juridische schendingen en economisch wanbeheer, waarvan de gevolgen desastreus kunnen zijn als er geen corrigerende maatregelen worden genomen.
Zonder wettelijk kader, solide financieringsplan en transparantie roept de RVI serieuze vragen op over de rechtmatigheid en de financiële stabiliteit van het land.
Juridische schendingen en institutionele nalatigheid
De Staatsraad waarschuwde al vroegtijdig dat de RVI geen wettelijke grondslag had en dat uitbetalingen zonder duidelijke wetgeving onrechtmatig zouden zijn. Dit druist rechtstreeks in tegen artikel 41 van de Grondwet, waarin staat dat natuurlijke hulpbronnen onder de verantwoordelijkheid van de staat vallen en uitsluitend binnen wettelijke kaders mogen worden geëxploiteerd.
Daarnaast vormt de betrokkenheid van commerciële banken bij de financiering van de regeling mogelijk een schending van de Bankwet en de Wet op de Openbare Financiën, die voorschrijven dat geldcreatie en financiële transacties strikt gereguleerd moeten zijn. Indien bewezen wordt dat de RVI werd gepresenteerd als een gegarandeerde uitkering zonder dat de overheid het geld daadwerkelijk beschikbaar had, kan dit worden aangemerkt als fraude en misleiding volgens het Wetboek van Strafrecht.
Naast de regering hebben ook toezichthouders zoals de Centrale Bank en de Rekenkamer hun plicht om de financiële integriteit te bewaken ernstig verzaakt. Deze nalatigheid mag niet zonder gevolgen blijven. Volgens het Wetboek van Strafrecht kan het faciliteren van onrechtmatige geldcreatie worden beschouwd als medeplichtigheid aan fraude en misbruik van staatsmiddelen. Dit betekent dat verantwoordelijke ambtenaren en bestuursleden van deze instituten onderworpen moeten worden aan een diepgaand juridisch onderzoek.
Internationale precedenten tonen aan dat strafrechtelijke vervolging van verantwoordelijke instituties noodzakelijk is om het vertrouwen in de financiële sector te herstellen. In Nigeria en Venezuela leidde wanbeheer van olie-inkomsten tot juridische sancties tegen hoge ambtenaren, wat resulteerde in strengere financiële wetgeving en verscherpt toezicht.
Economische gevolgen: een tikkende tijdbom
De RVI brengt aanzienlijke financiële risico’s met zich mee. Omdat de overheid het geld voor de regeling niet had, werd de financiering doorgeschoven naar commerciële banken, wat een schuld van honderden miljoenen dollars creëerde. Dit plaatst Suriname in een uiterst kwetsbare financiële positie.
Daarnaast dreigt, bij voortzetting van dit programma, grootschalige geldcreatie de inflatie te doen stijgen, waardoor de koopkracht van burgers afneemt en de wisselkoers onder druk komt te staan. Dit kan uitmonden in een crisis waarin importen duurder worden en het vertrouwen in de nationale economie afneemt.
Suriname zou niet het eerste land zijn dat de gevolgen ondervindt van slecht beheer van olie-inkomsten. In Venezuela leidden vergelijkbare systemen tot hyperinflatie en economische instabiliteit. Nigeria heeft herhaaldelijk te maken gehad met corruptie en wanbeheer van oliefondsen. Ecuador zag sociale programma’s instorten toen de olieprijzen kelderden. Zonder voorzorgsmaatregelen en een stevig financieel fundament dreigt Suriname dezelfde fouten te maken.
Investeren in ondernemerschap in plaats van directe uitkeringen
Het grootste probleem met de RVI is niet alleen de juridische onregelmatigheden, maar ook het gebrek aan economisch strategisch inzicht. Het idee van directe uitbetalingen aan burgers klinkt aantrekkelijk, maar leidt in de praktijk tot kortetermijnconsumptie zonder werkelijke economische groei.
Door olie-inkomsten strategisch te investeren in ondernemerschap in plaats van directe uitkeringen, kan Suriname economisch groeien zonder de gevaren van inflatie en schuldenlast die de RVI met zich meebrengt. Dit creëert werkgelegenheid, verhoogt de nationale productiviteit en zorgt voor een stabiele economische toekomst. Concrete maatregelen kunnen zijn:
Het opzetten van een Nationaal Ondernemingsfonds – Een investeringsfonds waarin een deel van de olieopbrengsten wordt gereserveerd voor startende en bestaande bedrijven.
Microfinanciering en kredietprogramma’s – Toegankelijke leningen met lage rente om kleine ondernemers en zelfstandigen te ondersteunen bij het opbouwen van duurzame bedrijven.
Opleiding en innovatie – Investeren in educatieve programma’s en technologische vooruitgang om een sterk ondernemersklimaat te creëren.
Publiek-private samenwerking – De overheid en het bedrijfsleven kunnen samenwerken om duurzame infrastructuur op te bouwen en de exportsector te versterken.
Conclusie: een noodzakelijke koerswijziging
De RVI heeft Suriname geconfronteerd met de risico’s van politiek gedreven economische beloftes zonder solide fundament. Niet alleen moet er juridische actie worden ondernomen tegen de verantwoordelijke instituten en ambtenaren die nalatig hebben gehandeld, er moet ook een strategische heroriëntatie plaatsvinden om staatsinkomsten effectief te benutten.
Suriname kan leren van succesvolle internationale modellen zoals Noorwegen en Botswana, waar inkomsten uit natuurlijke hulpbronnen worden beheerd via investeringsfondsen die innovatie, werkgelegenheid en economische stabiliteit bevorderen.
De keuze is duidelijk: blijft Suriname vasthouden aan kortetermijnpolitiek die de economie ondermijnt, of kiest het land voor een duurzame strategie die ondernemerschap stimuleert en toekomstige generaties beschermt tegen financieel wanbeleid?
Ir. Dharmvir K. Mungra