
PARAMARIBO - Na maanden van complexe juridische manoeuvres en politieke beschuldigingen, werpt een parallelle rechtszaak in Nederland een zo helder en onweerlegbaar licht op de situatie in Suriname,...

dat elke twijfel over de ware aard van de affaire verdampt. Wat rest is een simpele, maar diep verontrustende waarheid: de strafrechtelijke vervolging van de leiding van de Centrale Bank van Suriname (CBvS) wegens het beheer van de nationale deviezenreserves is niet alleen onterecht, maar vormt een fundamentele aanval op een principe dat zowel in Den Haag als in Paramaribo de hoeksteen van economische soevereiniteit is. De beslissende bewijsvoering komt niet uit de mond van de verdediging, maar uit die van de hoogste aanklager van Nederland en, opvallend genoeg, uit de mond van dezelfde partijen die in Suriname de aanklacht indienden.
In Nederland sleept zich een procedure voort rond een bedrag van €19,5 miljoen aan CBvS-activa dat op verzoek is bevroren. In deze zaak heeft de Nederlandse Advocaat-generaal (AG), de onafhankelijke juridische stem die de Hoge Raad van advies dient, een formeel standpunt ingenomen dat een scherp zwaard van onderscheid hanteert. Enerzijds bevestigt hij de onaantastbare status van centraal bankvermogen: alle middelen die onder het beheer van een centrale bank vallen en worden gebruikt voor de uitvoering van monetair beleid, genieten absolute immuniteit tegen beslag of juridische vordering. Anderzijds trekt hij een grens. Deze immuniteit, zo stelt hij, geldt niet wanneer een centrale bank optreedt in een hoedanigheid die losstaat van dit beleid. Hij geeft het illustratieve voorbeeld van een ‘shipper’-dienst, een puur logistieke dienstverlening aan commerciële banken. Zo’n activiteit “behoort niet tot het monetaire beleid” en valt daarmee buiten de beschermende immuniteit.
Dit juridische onderscheid is niet louter theoretisch. Het vormt de kern van de strijd in de Nederlandse rechtszaal. En hier ontstaat een situatie van zeldzame, verpletterende duidelijkheid. Om hun gelijk te halen, moeten zowel de Nederlandse staat (vertegenwoordigd door de AG) als de commerciële banken (waaronder Finabank, de initiator van de Surinaamse strafklacht) een oordeel vellen over de aard van de handelingen van de CBvS. Beide partijen, hoewel in geschil over de uitkomst, worden gedwongen dezelfde logica te volgen. En beide partijen komen, noodgedwongen, tot dezelfde tussenconclusie: de €19,5 miljoen betreft vermogen dat door de CBvS wordt beheerd voor monetaire beleidsdoeleinden, namelijk het beheren van deviezenreserves en het voldoen van internationale verplichtingen zoals betalingen aan het Internationaal Monetair Fonds (IMF).
Finabank moet dit standpunt innemen om te kunnen betogen dat de gelden immuun zijn en vrijgegeven moeten worden. De Nederlandse AG moet dezelfde feiten toetsen aan zijn eigen criterium. De implicatie is adembenemend: in de Nederlandse rechtszaak erkennen zowel de aanklagers (de commerciële banken) als de hoogste juridische adviseur dat de handelwijze van de CBvS valt onder de categorie ‘monetair beleid’. Dit is geen mening van de verdediging; het is een feit dat door de tegenpartij in een andere jurisdictie wordt bevestigd.
Deze vaststelling reduceert de Surinaamse strafzaak tot een juridische absurditeit. Het Openbaar Ministerie in Paramaribo probeert namelijk precies diezelfde handelwijze – het beheren en alloceren van deviezenreserves, nu door de eigen aanklagers in Nederland erkend als monetair beleid – strafrechtelijk te vervolgen als verduistering en oplichting door een ambtenaar. Dezelfde handeling die in Nederland wordt gepresenteerd als een beschermde, soevereine functie, wordt in Suriname voorgesteld als een criminele daad. Deze tegenstrijdigheid is niet langer een academisch punt; het is een feitelijk gegeven dat uit de processtukken in Den Haag naar voren komt.
Deze situatie plaatst het Surinaamse gerecht voor een onmogelijke paradox. Aan de ene kant wordt het geacht een strafproces te voeren tegen beleid. Aan de andere kant tonen de hoogste Nederlandse rechtsinstantie en de aanklagers zélf aan dat het hier om beleid gaat dat onder internationale en nationale wetgeving (waaronder Artikel 31 van de Surinaamse Bankwet 2023) expliciet is beschermd tegen rechterlijke toetsing. De vervolging probeert een deur te forceren die in het Nederlandse recht, en door het eigen handelen van de klagers, op slot is gedraaid. Het is een poging om iets strafbaar te stellen wat in het hart van het moderne juridische en economische bestel als onstrafbaar is ontworpen.
De timing en de aard van de oorspronkelijke aangifte, gedaan in februari 2020 door Finabank, een politieke partij en leden van ‘Stem Slim’, krijgen in dit licht een grimmige duidelijkheid. Het was een actie gevoerd midden in een verkiezingscampagne, op een moment dat de CBvS, in lijn met IMF-adviezen, onpopulaire maar noodzakelijke maatregelen nam om een monetair vrije val te stuiten. Het doel was niet juridische redress, maar politieke en economische sabotage: het ondermijnen van vertrouwen, het verlammen van het monetair gezag en het creëren van een crisisnarrative ten gunste van electoraal gewin. Het patroon is bekend; de echo’s van een eerdere valse aangifte uit 2005, waarbij dezelfde partijen betrokken waren.
De conclusie dringt zich nu met onontkoombare kracht op. De strafzaak tegen de CBvS-bestuurders is gebaseerd op een juridische fictie die door de werkelijkheid van een parallelle rechtszaak is ingehaald en vernietigd. De enige rechtsuiterlijke, logische en principiële handeling die een rechter die de rechtsstaat eerbiedigt nog kan verrichten, is het onmiddellijk seponeren van alle aanklachten. Elke verdere stap in deze procedure is een stap in een schaduwspel, een toneelstuk waarin het gerecht wordt gedwongen een rol te spelen in een politiek script dat het recht zelf heeft overtroffen. De valse aangifte heeft zichzelf in een Nederlandse rechtszaal ontmaskerd. Het is tijd dat het Surinaamse rechtssysteem deze waarheid onder ogen ziet en zijn institutionele integriteit hervindt door deze vervolging, en daarmee de aanval op de pijler van de economische stabiliteit, definitief te beëindigen.
Door Alirio Polsbroek

