PARAMARIBO – De rechtbank heeft vonnis gewezen in de geruchtmakende zaak rond pastoor C.L., die terechtstond wegens meerdere zedenmisdrijven. De geestelijke,...
die actief was binnen een gemeente waar ook het slachtoffer deel van uitmaakte, werd door de rechter schuldig bevonden aan ontucht en kreeg een gevangenisstraf van tweeënhalf jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk.
De zaak tegen de pastoor draaide om ernstige beschuldigingen die teruggaan tot juni 2024. Volgens de tenlastelegging werd hij beschuldigd van verkrachting, hoererij met geweld en ontucht. De rechtbank achtte echter alleen het laatste bewezen. “De verdachte is schuldig aan het plegen van onfatsoenlijke handelingen,” verklaarde persrechter Alida Johanns bij de toelichting van het vonnis.
Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met het feit dat C.L. in voorlopige hechtenis heeft gezeten, al werd in het vonnis niet vermeld hoeveel tijd hij precies vastzat. Het Openbaar Ministerie (OM) moet nog verduidelijken hoeveel maanden daarvan effectief in mindering worden gebracht op de uiteindelijke straf. Daarnaast werd een fles zogenoemde self-oil, die tijdens het onderzoek in beslag was genomen, verbeurd verklaard.
Wat de zaak extra beladen maakte, was de manier waarop de verdediging en de rechtbank naar het bewijs keken. De advocaat van de pastoor betoogde dat in zedenzaken vaak sprake is van een “woord-tegen-woord”-situatie, waarbij verklaringen van slachtoffer en verdachte lijnrecht tegenover elkaar staan. Volgens de verdediging had het vermeende slachtoffer ingestemd met de seksuele handelingen en kon er dus geen sprake zijn van dwang of misbruik.
De rechter volgde die redenering echter niet. Bij de bewijsoverwegingen werd benadrukt dat in zedenzaken vaak geen ooggetuigen aanwezig zijn en dat verklaringen van slachtoffers, ondersteund door zelfs een beperkte hoeveelheid aanvullend bewijs, als wettig en overtuigend kunnen gelden. In dit geval baseerde de rechtbank zich op de verklaring van het slachtoffer, de verklaring van een geestelijk leider die door het slachtoffer in vertrouwen werd genomen, én een medische verklaring van een arts over de toestand van het slachtoffer. Deze combinatie leidde volgens de rechter tot de conclusie dat de handelingen tegen de wil van het slachtoffer hadden plaatsgevonden.
De veroordeelde hield tot het eind vol dat er geen sprake was van een misdrijf. “De gemeenschap vond plaats in overleg. Ik heb geen enkele misdaad begaan,” verklaarde hij tegenover de rechtbank. Toch woog dit verweer niet op tegen de verzamelde bewijzen en verklaringen.
De uitspraak benadrukt nogmaals hoe complex zedenzaken zijn, juist omdat ze vaak in beslotenheid plaatsvinden. Persrechter Johanns verwees naar vaste jurisprudentie waarin is bepaald dat ook beperkte ondersteunende bewijzen, in combinatie met slachtofferverklaringen, voldoende kunnen zijn om schuld vast te stellen. “Het is een bekend feit dat moraal niet in het openbaar voorkomt,” zei zij. Daarmee onderstreepte ze dat het ontbreken van ooggetuigen in dergelijke zaken niet automatisch betekent dat er geen bewijs geleverd kan worden.
Binnen de geloofsgemeenschap waar de pastoor actief was, zorgden de beschuldigingen al eerder voor opschudding. Hoewel er nog geen officiële reactie van de kerk bekend is, roept de zaak onvermijdelijk vragen op over vertrouwen, machtsverhoudingen en de bescherming van kwetsbare leden binnen religieuze kringen. C.L. kan nog in hoger beroep gaan tegen de uitspraak, al is op dit moment niet duidelijk of hij en zijn verdediging dat van plan zijn.