PARAMARIBO – Suriname heeft tijdens de 34e sessie van de Latin America & Caribbean Forestry Commission (COFLAC) in Panama, internationale erkenning gekregen.
Algemeen directeur van de Stichting voor Bosbeheer en Bostoezicht (SBB), Ruben Ravenberg, werd verkozen tot Vice Chair Caribbean voor de komende twee jaar. Maar achter de eervolle benoeming schuilt een harde realiteit: Suriname kampt zelf met ernstige tekortkomingen in bosbeheer, vooral door ongereguleerde kleinschalige mijnbouw, illegale houtkap en gebrekkige wetshandhaving.
De verkiezing van Ravenberg geeft Suriname een prominente stem in de regionale agenda rond duurzaam bosbeheer. Vanuit zijn positie zal Ravenberg COFLAC-vergaderingen leiden en meebeslissen over strategische thema’s zoals herbebossing, financiering en biodiversiteit. Daarmee krijgt Suriname de kans om de regio te sturen.
De uitdagingen in eigen land zijn echter talrijk. De kleinschalige goudwinning – de grootste veroorzaker van ontbossing – blijft grotendeels ongereguleerd. De afdeling Ordening Kleinschalige Mijnbouw bij het Ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen, beschikt nauwelijks over middelen om op te treden. Daarnaast ontbreekt er bindende wetgeving die houtbedrijven verplicht tot herbebossing. Hoewel SBB voorstander is van een “één gekapte boom, twee geplante bomen”-regel, is dat nog niet wettelijk vastgelegd. Illegale kap en corruptie ondermijnen de sector verder. Procedures en regelgeving zijn verouderd en onvoldoende aangepast om fraude en illegale praktijken effectief te bestrijden.
Ook op het gebied van brandbeheer bestaan risico’s. Suriname heeft tot nu toe geen grootschalige bosbranden gekend, maar de afhankelijkheid van preventieve voorlichting en de afwijzing van traditionele landbouwmethoden maken duidelijk hoe kwetsbaar de bossen zijn. Zonder stevige alternatieven en training voor inheemse en tribale gemeenschappen dreigt brandbeheer een zwakke schakel te blijven.
Op economisch vlak gaat nog steeds veel hout verloren. Slechts 45% van gekapte bomen wordt geoogst, de rest blijft achter of wordt verbrand. Daarmee verspilt Suriname potentieel dat ingezet kan worden voor energieopwekking of verwerking in de bio-economie. Tegelijkertijd ontbreekt een integraal beleidsplan dat duurzame landbouw en toerisme als volwaardige alternatieven ontwikkelt. De olie- en gassector wordt genoemd als bron om die transitie te financieren, maar die keuze wringt: duurzame ontwikkeling financieren met niet-duurzame inkomsten is een risico op zich.
Met 93% bosbedekking behoort Suriname nog altijd tot de meest beboste landen ter wereld. Dat imago geeft internationaal aanzien, maar de praktijk vertelt een ander verhaal. Ravenberg erkent zelf dat er “dringende maatregelen” nodig zijn om kleinschalige mijnbouw en ontbossing aan te pakken. De vraag is of Suriname zijn nieuwe leidersrol bij COFLAC kan gebruiken om niet alleen internationaal te pronken, maar ook thuis orde op zaken te stellen. Want zolang illegale houtkap, zwakke regelgeving en kleinschalige goudwinning het beleid domineren, staat de geloofwaardigheid van Suriname als bosland onder druk.